Europees Economisch en Sociaal Comité 
 

SOC/115
"Financiële participatie van werknemers"
 
 

Brussel, 26 februari 2003

ADVIES 
 
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
over de
"Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een kader voor de bevordering van de financiële participatie van werknemers"
(COM(2002) 364 def. ) 
     
 
     
 
 
 
 
   
    
      
 


 

  De Commissie heeft op 5 juli 2002 besloten, overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de 

"Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio´s: Een kader voor de bevordering van de financiële participatie van werknemers"

(COM(2002) 364 def.) 

            De met de voorbereidende werkzaamheden belaste gespecialiseerde afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap" heeft haar advies op 5 februari 2003 goedgekeurd. Rapporteur was de heer SEPI. 

            Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 26 februari 2003 gehouden 397e zitting het volgende advies uitgebracht, dat met 98 stemmen vóór, 5 stemmen tegen, bij zes onthoudingen is goedgekeurd: 
 

* 

*          * 
 

1. Inleiding 

1.1  Financiële participatie van werknemers aan de winsten en bedrijfsresultaten van ondernemingen stond centraal in tal van communautaire initiatieven ter stimulering van maatregelen van nationale overheden en sociale partners voor het scheppen van een gunstig klimaat voor de verspreiding van deze vorm van participatie. Hier zij met name gewezen op het werk van de Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, dat in hoge mate heeft bijgedragen aan de kennis en nadere studie op dit gebied. Verder heeft het EESC een constructieve dialoog gevoerd met het Europees Parlement, dat  binnenkort over dit onderwerp een verslag zal goedkeuren. 

1.2  Met de mededeling wil de Commissie het communautaire initiatief voor deze zaak weer oppakken en versterken, tegen de achtergrond van de tijdens de Top van Lissabon van maart 2001 geformuleerde strategie om het concurrentievermogen en de dynamiek van de Europese economie te verbeteren door de ontwikkeling van kennis en sociale cohesie. 

1.3  Het EESC is bijzonder ingenomen met de mededeling van de Commissie, en is van mening dat financiële participatie een belangrijke rol kan spelen in de Europese strategie en dat het zinvol is om de toepassingsvoorwaarden voor financiële participatie in haar verschillende vormen opnieuw en beter te analyseren, en daarbij aan de mogelijkheden, maar ook de hieraan verbonden risico´s en problemen de nodige aandacht te besteden. 

2. Inhoud van de Mededeling 

2.1  In de Mededeling van de Commissie wordt een kader geschetst voor communautaire actie  voor de verdere verspreiding van financiële participatie, uitgaande van een zo groot mogelijk aantal werknemers, hetzij binnen elke onderneming, hetzij binnen de gehele productieketen, op basis van actieve betrokkenheid van de sociale partners.  

2.2  Het algemene kader omvat drie onderdelen: 

2.2.1  ten eerste: de omschrijving van algemene beginselen van financiële participatie, bedoeld als leidraad voor het beleid van de lidstaten en voor de initiatieven van sociale partners; 

2.2.2  ten tweede: de bepaling van de belangrijkste transnationale obstakels die momenteel de uitvoering in de weg staan van initiatieven voor financiële participatie in Europees verband of waarbij ten minste enkele landen zijn betrokken; de voorbereiding van passende maatregelen voor de aanpak van deze belemmeringen; 

2.2.3  ten slotte: de bepaling van instrumenten ter bevordering van de spreiding van financiële participatie, waarbij uitwisseling van informatie en ervaringen, alsook onderzoek en bestudering van dit vraagstuk bevorderd worden. 

2.3  Wat de algemene beginselen van financiële participatie betreft, heeft de Commissie uitgaande van in de belangrijkste landen opgedane ervaring en verrichte analyses een aantal fundamentele elementen geformuleerd waarover brede overeenstemming bestaat en die hierna aan de orde komen: 

2.3.1  vrijwilligheid bij de invoering van stelsels van financiële participatie, zowel voor de ondernemingen als voor de werknemers; 

2.3.2  toegankelijkheid van de stelsels voor financiële participatie voor alle werknemers, zonder enig onderscheid, maar wel met zekere differentiatie in de voorwaarden, afhankelijk van de verschillende belangen en eisen van de diverse categorieën betrokkenen; 

2.3.3  duidelijkheid en transparantie van de stelsels voor participatie, zowel tijdens de opzet van de regelingen voor participatie, waarbij de werknemers een passende vorm van inspraak moeten hebben, als bij het beheer ervan, waarbij tevoren formules voor financiële participatie worden vastgelegd die zijn afgestemd op de resultaten van de onderneming; 

2.3.4  regelmatigheid in de participatiestelsels, die geen incidenteel karakter mogen hebben, maar de verhouding tussen onderneming en werknemer zo stabiel mogelijk moeten uitdrukken; 

2.3.5  beperking van de risico´s voor werknemers, gelet op de concentratie van risico´s die, in vergelijking met andere beleggers, op hun schouders rust; 

2.3.6  de opbrengsten uit stelsels voor financiële participatie dienen een aanvulling op en geen vervanging van het salaris te zijn; 

2.3.7  in de stelsels voor financiële participatie moet rekening worden gehouden met de mobiliteit van werknemers; de stelsels mogen de mobiliteit en flexibiliteit van werknemers niet belemmeren of ontmoedigen. 

2.4  Met betrekking tot transnationale belemmeringen voor de verspreiding van financiële participatie in Europa meent de Commissie dat harmonisatie van de voorschriften voor financiële participatie, die de negatieve gevolgen van de verschillen in belasting-, socialeverzekerings- en rechtsstelsels wil beperken, niet haalbaar is. Volgens de Commissie is het zinvoller ondernemingen in staat te stellen participatiestelsels op Europese schaal in te voeren, waarbij de lidstaten moeten worden aangespoord om vormen van samenwerking en overeenstemming over de uitgangspunten te bereiken en wederzijdse erkenning van de verschillende stelsels na te streven. Verder is het naar het oordeel van de Commissie nuttig de mogelijkheid te onderzoeken om één of meer Europese stelsels voor financiële participatie te ontwikkelen die aan de nationale omstandigheden kunnen worden aangepast.  

2.4.1  Tegen deze achtergrond beschouwt de Commissie om te beginnen een grotere uitwisseling van ervaringen als een zinvolle optie om hinderpalen van culturele aard uit de weg te ruimen. 

2.4.2  Voor andere vormen van obstakels zijn echter specifieke maatregelen nodig. De Commissie wijst in de eerste plaats op de noodzaak om het probleem van dubbele belastingheffing op te lossen, ofwel door reeds bestaande in OESO-verband bereikte overeenkomsten anders te interpreteren, ofwel, indien dit onvoldoende blijkt te zijn, door deze overeenkomsten te integreren en aan te passen aan de specifieke eisen van de landen van de Unie. 

2.4.3  Hiertoe heeft de Commissie een werkgroep opgericht die met specifieke oplossingen moet komen voor elk type transnationale belemmering voor stelsels voor financiële participatie. 

2.5  Voor de doelstelling inzake uitbreiding van de werkingssfeer van financiële participatie wil de Commissie een zinvolle bijdrage leveren door het scheppen van een gunstig klimaat aan de hand van een reeks initiatieven die het volgende beogen:  

2.5.1  stimuleren van de uitwisseling van informatie, via vergelijkende analyses van beleid en nationale praktijken; 

2.5.2  versterking van de sociale dialoog over financiële participatie, door het aanmoedigen van initiatieven van de sociale partners; 

2.5.3  overweging van de mogelijkheid om ook in het MKB, de overheids- en non-profitsector te experimenteren met vormen van financiële participatie; 

2.5.4  verbetering van de informatie door bevordering van onderzoek en studie, die vooral gericht zijn op de stelselmatige verzameling van gegevens over het gebruik en de verspreiding van regelingen voor financiële participatie, en op een bredere, micro-economische analyse van financiële participatie in het kader van het strategisch en financieel beleid van ondernemingen en arbeidsverhoudingen; 

2.5.5  begunstiging van de oprichting van netwerken op Europese schaal waardoor permanente uitwisseling van gegevens, analyses en onderzoek mogelijk wordt. 

2.5.6  De Commissie overweegt dergelijke initiatieven ook uit communautaire middelen te financieren. 

3. Algemene opmerkingen 

3.1  Financiële participatie van werknemers hangt samen met de recente ontwikkeling van de Europese economie, waarbinnen zij kan bijdragen tot waardeschepping door middel van verbeterde efficiëntie, flexibiliteit, inbreng van de werknemers in de doelstellingen van de onderneming en een verstandig gevoerde sociale dialoog ten behoeve van de ontwikkeling en versterking van de cohesie. 

3.1.1  Diverse factoren, die verband houden met de veranderingen in de allocatie van kapitaal en in de organisatie van productiefactoren, zijn dan ook verantwoordelijk voor het toenemend belang van menselijk kapitaal, door steeds meer de betrokkenheid van werknemers te stimuleren bij het verwezenlijken van de taak van de onderneming. Die grotere betrokkenheid gaat gepaard met een parallelle toename van het werknemersaandeel in de economische resultaten van de onderneming.  

3.2  In de meeste landen van de Europese Unie krijgt deze participatie voor de individuele werknemer gestalte door uitbreiding van de variabele, als stimulans bedoelde delen van het loon en de invoering van plannen voor aandelenopties of aandelen voor werknemers of voor enkele groepen (meestal behorend tot de hoger opgeleide echelons).  

3.3  Afgezien van de ervaringen met naamloze vennootschappen van werknemers zijn er daarentegen in de lidstaten weinig vormen van financiële participatie voor alle of brede categorieën van werknemers of ze vertonen onderling grote verschillen.  

3.3.1  Juist de algemene vormen van financiële participatie kunnen de grootste voordelen opleveren voor Europese ondernemingen, doordat zij de arbeidsverhoudingen minder conflictueus maken. Daarbij kunnen zij bijdragen aan de verwezenlijking van de tijdens de top van Lissabon in maart 2002 vastgestelde doelstelling, om van de Europese economie “de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te (maken) die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.”1 

3.3.2  Financiële participatie kan immers een doeltreffende manier zijn om de investeringen in kennis en beroepsbekwaamheden tot hun recht te laten komen, zowel voor de onderneming als voor de werknemer, waarbij de waarde van het menselijk kapitaal toeneemt. Het is aangetoond2 dat er een positief verband bestaat tussen de invoering van vormen van financiële participatie en de investeringen in beroepsopleidingen. De investeringen in menselijk kapitaal, die de inzet vergen van zowel onderneming als werknemer, worden immers begunstigd door langetermijnbetrekkingen en door grotere betrokkenheid bij de bedrijfsdoelstellingen die uit de regelingen voor financiële participatie voortvloeien. 

3.3.3  Voorts leidt financiële participatie tot meer transparantie in ondernemingen. Uitvoering van initiatieven voor financiële participatie vereist enerzijds dat ondernemingen "opener" worden waar het gaat om informatie om de rentabiliteitsfactoren, waarmee financiële participatie verband houdt, te kunnen bepalen en te volgen; anderzijds zet participatie de ondernemingen aan om de kwaliteit van de communicatie met de werknemers over strategie en resultaten uit te breiden en te verbeteren, met het oog op een doeltreffender betrokkenheid van de werknemers bij de prestaties van de onderneming. 

3.3.4  Het gevolg hiervan is een grotere transparantie van ondernemingen die belangstelling hebben voor financiële participatie, en vooral een toename van hun "bereidheid" tot transparantie, hetgeen, met name voor nog niet op de beurs genoteerde ondernemingen, de relatie met de productenmarkt en vooral met de kapitaalmarkt positief kan beïnvloeden.. 


 

3.3.5  Gezien het potentiële belang van financiële participatie voor de exploitatie van menselijk kapitaal en voor de toename van transparantie en het communicatievermogen van ondernemingen lijkt het zinvol om de uitbreiding ervan tot het gehele economische systeem van de landen in Europa te stimuleren, door de opzet van specifieke vormen van financiële participatie, ook in het MKB, de overheids- en non-profitsector, die essentiële onderdelen zijn van de Europese economie. 

4. Algemene beginselen 

4.1  Afbakening van de gemeenschappelijke beginselen van financiële participatie is het uitgangspunt voor de definitie van een EU-strategie op dit terrein. De algemene beginselen zijn de fundamentele onderdelen voor de kwalificatie van financiële participatie in de landen van de Europese Unie die ervoor moeten zorgen dat de kenmerken ervan stroken met de doelstellingen voor verbetering van het concurrentievermogen van Europese ondernemingen, voor verbetering van de kwaliteit van de arbeid en voor toename van de sociale cohesie, die ten grondslag liggen aan het tijdens de top van Lissabon vastgelegde beleid van de Europese Unie. 

4.1.1  Deze beginselen mogen niet leiden tot de omschrijving van een star eenheidsmodel voor participatie, maar dienen integendeel het uitgangspunt te zijn voor het zoeken naar een gemeenschappelijk traject voor initiatieven van lidstaten en sociale partners, aan de hand van flexibele vormen die kunnen worden aangepast aan de desbetreffende nationale vereisten en economische omstandigheden. 

4.2  De door de Commissie omschreven algemene beginselen zijn een zinvolle bijdrage hiertoe. Het EESC wijst met name op het in de regelingen voor financiële participatie vastgelegde principe van vrijwilligheid, zowel voor ondernemingen als werknemers, het principe van non-discriminatie van werknemers, het principe van duidelijkheid en transparantie van participatieregelingen met de grootst mogelijke inbreng van werknemers, en ten slotte het principe van non-periodiciteit. Deze regelingen mogen niet in de plaats komen van het gewone salaris. Buitensporige risico´s die samenhangen met de regelingen voor financiële participatie kunnen zo vermeden worden.  

4.3  Financiële participatie mag de mobiliteit van werknemers niet belemmeren. Dit beginsel is zeker belangrijk, maar verdient nadere studie. Er is daarbij sprake van een afweging tussen enerzijds mobiliteit en anderzijds het streven om werknemers "trouw" te maken aan de onderneming, dat structureel tot uiting komt in regelingen voor financiële participatie. Een compromis daarover is met name van belang gezien de toenemende verspreiding, in alle landen van de Europese Unie, van flexibele arbeidsvormen. 

4.3.1  Volgens het EESC dient in de regelingen voor financiële participatie ook de nodige aandacht te worden besteed aan de specifieke problemen van werknemers die gezien hun arbeidsverhoudingen mobieler zijn. 

4.4  Nog steeds in verband met de algemene beginselen van regelingen voor financiële participatie moet nogmaals worden gewezen op het belang van cao-onderhandelingen voor de verspreiding van de onderhavige regelingen. De ontwikkeling van financiële participatie kan namelijk een belangrijke rol vervullen binnen Europese ondernemingen. 

4.5  Voorts moet opgemerkt worden dat in de door de Commissie geformuleerde beginselen geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende vormen van financiële participatie. De twee belangrijkste vormen van financiële participatie, winstdeling en aandelenbezit, kunnen heel verschillende aspecten vertonen, niet alleen in de concrete toepassing van de regelingen voor financiële participatie, maar ook in de nagestreefde doelstellingen en toepassingsvoorwaarden. 

4.5.1  Aandelenbezit is de volledigste vorm van participatie omdat er via de betrokkenheid bij het kapitaal een sterkere en bestendigere band tussen onderneming en werknemers ontstaat waarbij laatstgenoemden structureel bij het wel en wee van de onderneming worden betrokken. Deze grotere inbreng gaat echter gepaard met een groter risico voor de werknemers, vanwege de eventuele schommelingen in de toekomstige waarde van de aandelen. 

4.5.2  Participatie in de vorm van winstdeling is overigens het meest geschikt voor omstandigheden die afwijken van die van de grote ondernemingen; de participatie is flexibeler en kan worden aangepast aan de verschillende institutionele omstandigheden waarin zij gestalte kan krijgen. 

4.6  Tegen de achtergrond van dit onderscheid wil het Europees Economisch en Sociaal Comité de bijdrage benadrukken – onder uitdrukkelijke verwijzing naar vormen van participatie in het kapitaal van ondernemingen – die regelingen voor financiële participatie kunnen leveren aan de corporate governance van ondernemingen.  

4.6.1  Werknemers met aandelen kunnen immers bijdragen aan de corporate governance van ondernemingen doordat zij een type beleggers vormen dat belang heeft bij langetermijnresultaten van het bedrijf, in tegenstelling tot het heersende "kortetermijndenken" van marktinvesteerders.  

4.6.2  Werknemers met aandelen die actief deel hebben aan de gang van zaken van de onderneming  aan de hand van de instrumenten die het vennootschapsrecht biedt (in de eerste plaats de aandeelhoudersvergadering, maar ook via andere manieren waarop aandeelhouders hun invloed kunnen uitoefenen), kunnen een zinvolle bijdrage leveren aan het toezicht op de bedrijfsleiding, een taak die vanwege zijn centrale plaats steeds belangrijker wordt, gelet op de doelstelling om een zo groot mogelijke samenhang tot stand te brengen tussen de bedrijfsleiding en de belangen van alle aandeelhouders.  


 

4.6.3  Het lijkt derhalve gepast erop te wijzen dat één van de uitgangspunten het benutten van de bijdrage is van aandeelhouders-werknemers aan de corporate governance van ondernemingen die regelingen voor financiële participatie kennen, door te stimuleren dat werknemers bij de gang van zaken binnen het bedrijf betrokken worden, op een manier die aansluit bij het soort onderneming en met de juiste instrumenten voor participatie. In dit verband lijkt het ook zinvol om vormen van collectieve participatie te bevorderen via op basis van vrijwilligheid gevormde verenigingen, of in de vorm van coöperaties, stichtingen of verenigingen. 

4.6.4  Meer in het algemeen vergt grotere betrokkenheid van de werknemers bij het kapitaal van de onderneming, wat hier wordt beoogd door de ontwikkeling van regelingen voor financiële participatie, steeds meer kwaliteit van de stelsels van corporate governance van Europese ondernemingen, door middel van meer bescherming van de minderheidsaandeelhouders en meer instrumenten voor bedrijfsdemocratie. Betrokkenheid van werknemers heeft een positieve invloed op een voor hen gunstige, doeltreffende vermogensgroei. In dit opzicht dient de Europese Unie haar initiatief voor corporate governance te versterken en zich specifiek te richten op het formuleren van instrumenten die een beter evenwicht tot stand moeten brengen tussen de aanmoedigings- en controlesystemen die de eigendoms- en controleverhoudingen regelen binnen Europese ondernemingen. 

5. Transnationale belemmeringen 

5.1  Uiteenlopende belastingsystemen, sociale premies, algemene wetgeving en culturele omgeving, vooral op het gebied van arbeidsverhoudingen, kunnen een aanzienlijke belemmering zijn voor ondernemingen die regelingen voor financiële participatie willen uitwerken en invoeren voor werknemers uit diverse EU-landen. 

5.1.1  In de mededeling van de Commissie worden deze aspecten nauwkeurig beschreven en tevens enkele eventuele maatregelen voorgesteld om de belangrijkste knelpunten op te lossen. 

5.2  Het EESC deelt het standpunt dat een in itiatief van de Commissie voor harmonisatie van de voorschriften inzake regelingen voor financiële participatie niet uitvoerbaar is: het zou de vereiste flexibiliteit bij de tenuitvoerlegging van het nationale beleid in het gedrang kunnen brengen. Bovendien ontbreken wellicht de toereikende rechtsgrondslagen. 

5.3  Het Comité hecht groot belang aan inspanningen die zijn gericht op betere coördinatie van de huidige praktijken aan de hand van richtsnoeren en overeenkomsten tussen de betrokken partijen over algemene beginselen en de formulering van maatregelen die wederzijdse erkenning dichterbij brengen. 

5.3.1  Opgemerkt zij echter dat de formulering van algemene principes voor financiële- participatieregelingen die aan de verschillende nationale omstandigheden kunnen worden aangepast en die toepassing op Europese schaal mogelijk maken, de doeltreffendste oplossing voor transnationale obstakels zou zijn. 

5.3.2  Een belangrijk aspect is in dit verband de omschrijving van een gemeenschappelijke aanpak voor het aanbieden van aandelen of opties aan werknemers, door vrijstelling van de verplichting tot publicatie van een prospectus, waarmee de huidige verschillen terzake worden opgeheven.  

5.3.3.  Hiertoe wordt verwezen naar het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het “Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten”3, waarin wordt gesteld dat het voorstel ten onrechte de reikwijdte van vrijstellingen beperkt, door aanbiedingen van claims en werknemersopties op aandelen niet onder de vrijstellingen op te nemen. 

5.4  Bij het formuleren van algemene principes voor de regelingen van financiële participatie moet ervoor worden gezorgd dat de bevoegdheden van de lidstaten niet indirect worden aangetast.  

6. Naar een grotere spreiding van financiële participatie 

6.1  De mogelijkheid tot het in praktijk brengen van ervaringen met financiële participatie hangt grotendeels af van een gunstig klimaat, zowel op juridisch, fiscaal en cultureel gebied als op het terrein van de praktische arbeidsverhoudingen. 

6.2  Volgens het Comité heeft de Commissie voor haar initiatieven om financiële participatie verder uit te breiden voorlopig het juiste kader gekozen. Eén van de onderwerpen die nog nader moeten worden bestudeerd, is financiële participatie binnen ondernemingen die niet op gereglementeerde markten genoteerd zijn. Voor dergelijke ondernemingen ontstaan er immers specifieke problemen met betrekking tot de kwaliteit, het uitbreiden en het tijdig verstrekken van de financiële informatie. Verder verdienen, in geval van aandeelhouderschap in niet genoteerde ondernemingen, de omstandigheden en de instrumenten voor het vaststellen van de waarde van de aandelen en hun overdraagbaarheid nadere aandacht: er is immers geen markt waar de koers van de aandelen op elk moment kan veranderen en waar ze kunnen worden verkocht. 

6.2.1  Het onderwerp financiële participatie in niet-genoteerde ondernemingen gaat een belangrijke rol spelen indien het de bedoeling is dat zij een structureel onderdeel wordt van economische systemen in Europa, gelet op het feit dat in de meeste Europese landen de op een gereglementeerde markt genoteerde ondernemingen een zeer klein deel van de daar plaatsvindende economische activiteit voor hun rekening nemen. Met name verdienen de specifieke kenmerken van drie verschillende sectoren de aandacht: het MKB, de overheids- en de non-profit-sector. 

6.2.2  Het MKB, dat een belangrijk onderdeel vormt van de Europese productiesector, heeft aanzienlijke problemen met de introductie van vormen van financiële participatie; daarom moet er voor deze sector meer onderzoek worden verricht. De Stichting te Dublin bereidt een studie over dit onderwerp voor, waarvan de resultaten moeten worden verspreid in een breder kader voor de spreiding van kennis, zowel met betrekking tot de belemmeringen als met de meest aangewezen vormen van participatie voor het MKB. De ervaringen in het MKB met coöperaties of met kleine naamloze vennootschappen van werknemers kunnen hierbij als referentiekader dienen.   

6.2.3  Voor het midden- en kleinbedrijf rijst allereerst de vraag hoe er kan worden gezorgd voor transparante resultaten, en winst- en financiële vooruitzichten. Daarom dient de voorbereiding van specifieke maatregelen voor financiële participatie gepaard te gaan met en kan zij tegelijkertijd bijdragen aan het verschaffen van toegang tot informatie van deze ondernemingen. 

6.2.4  Verder kan financiële participatie in deze bedrijfstak bijdragen tot het aanboren van externe financiering voor een versnelde groei, vooral in ondernemingen met hoog opgeleide werknemers die in zeer innovatieve sectoren actief zijn. De formulering van plannen voor financiële participatie in dit soort bedrijven, vooral in de vorm van deelname van werknemers in het kapitaal, kan immers een belangrijke "signaalfunctie" krijgen voor de groeikansen van de onderneming ten opzichte van financiële instellingen. Zo´n signaal zou het structurele wantrouwen kunnen wegnemen dat bij externe financiers bestaat jegens starters en/of kleine bedrijven. Enerzijds beschikken werknemers als insiders van de onderneming immers wellicht over betere informatie over groeimogelijkheden; anderzijds kunnen deze mogelijkheden beter worden aangegrepen door werknemers die betrokken zijn bij de resultaten van de onderneming. 

6.2.5  Voor het MKB zou ook moeten worden gekeken naar de mogelijkheid van financiële participatie in clusters van ondernemingen, vooral wanneer deze in industriële regio´s actief zijn. 

6.2.5.1  Ten slotte is financiële participatie in de vorm van aandeelhoudende werknemers wellicht een oplossing voor het voortbestaan van ondernemingen die in moeilijke bedrijfsomstandigheden verkeren. In dit verband is een zorgvuldige evaluatie en stimulering op zijn plaats van de bestaande goede praktijken in de EU-landen met betrekking tot sectorale of overkoepelende bedrijfsfondsen. 

6.2.6  Wat financiële participatie in ondernemingen in de overheids- en non-profit-sector betreft zij in de eerste plaats opgemerkt dat over het algemeen financiële participatie in de vorm van deelname in het kapitaal op grond van de rechtspositie van de in deze sectoren werkzame ondernemingen niet kan. De aandacht dient dus hoofdzakelijk uit te gaan naar vormen van deelname in de resultaten. Daarbij mag het speciale karakter van deze ondernemingen, waarvan de resultaten vooral worden uitgedrukt in kwantiteit en kwaliteit van de aangeboden diensten, niet worden vergeten. Er zijn in dit verband enkele interessante ervaringen opgedaan, bijvoorbeeld in de Ierse overheidssector, die nadere bestudering verdienen. In het Ierse experiment is een fonds gevormd met de bedragen bestemd voor decentrale onderhandelingen; dit geld wordt verdeeld onder werknemers in de overheidssector op grond van behaalde doelstellingen op het gebied van dienstverlening in homogene activiteitsgebieden. 

6.2.7  In functies waar de onafhankelijkheid van de ambtenaar een zeer belangrijke rol speelt (uitoefening van politionele bevoegdheden, justitie, enz.), is met betrekking tot de invoering van prestatieafhankelijke salarisonderdelen, en dus ook wat betreft de introductie van een eventuele winstparticipatie, grote voorzichtigheid geboden. De onafhankelijkheid van deze sectoren moet hoe dan ook worden gewaarborgd door een passende (vaste) bezoldiging. 

7. Conclusies 

7.1  De mededeling van de Commissie is een belangrijke bijdrage voor het weer oppakken van het communautaire initiatief voor financiële participatie en voor het aanmoedigen van lidstaten en sociale partners voor de uitvoering van concrete maatregelen die de verspreiding ervan bevorderen. In dit verband is het van cruciaal belang dat de algemene principes worden geformuleerd die de richtsnoeren vormen voor de communautaire strategie, vanzelfsprekend met inachtneming van de nodige flexibiliteit bij de toepassing. 

7.2  Het EESC wijst nog eens op de samenhang tussen financiële participatie en de doelstellingen voor sociale cohesie en economische ontwikkeling van de EU, en het acht het derhalve zinvol dat er meer inspanningen worden gedaan voor de bevordering van dit instrument, zowel met betrekking tot de uitbreiding van de kennis als wat de formulering van de huidige belemmeringen betreft. De inspanningen mogen voorts niet beperkt blijven tot de grote multinationals, maar er zou ook aandacht moeten worden geschonken aan de specifieke eisen van andere sectoren, zoals het MKB, de non-profit- en de overheidssector, die van groot belang zijn voor de Europese economie. 

7.3  Het EESC meent met dit advies te hebben bijgedragen aan een duidelijker formulering van structurele kenmerken van financiële participatie in haar verschillende toepassingsvormen en van de diverse omstandigheden waarin zij gestalte kunnen krijgen. 

7.4  Het is van belang dat financiële participatie wordt beoordeeld binnen het huidige systeem van corporate governance van Europese ondernemingen, en op grond van de bijdrage die zij kan leveren aan de groei en transparantie van Europese ondernemingen. In dit opzicht kunnen de


 

sociale partners een belangrijke rol vervullen bij de formulering van vormen van financiële participatie die leiden tot grotere betrokkenheid bij de bedrijfsdoelstellingen en tot meer investeringen in menselijk kapitaal, beide wezenlijke elementen voor de ontwikkeling van de Europese economie.  
 

            Brussel, 26 februari 2003 
 

De voorzitter

van het 
Europees Economisch en Sociaal Comité
 
 
 

R. BRIESCH

De secretaris-generaal

van het

Europees Economisch en Sociaal Comité 
 
 

P. VENTURINI

1 Zie punt 1.5 van de Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Lissabon (23 en 24 maart 2000).


2 Zie met name het verslag van de Stichting te Dublin, "Employee Share Ownership and Profit Sharing in the European Union", 2001.


3 Zie het EESC-advies in PBEG C 80 van 3.4.2002 (rapporteur: LEVITT).


- -


- -


SOC/115 - CESE 284/2003 it/JVK/lr

Ravensteinstraat 2, B-1000 Brussel. Tel. +32 (0)2 546 90 11 Fax +32 (0)2 513 48 93 Internet http://www.esc.eu.int

NL


      …/…


CESE 284/2003 it/JVK/lr